woensdag 25 januari 2012

De miereneter.

Neen, ik wil het niet uitvoerig hebben over deze merkwaardige dieren zoals de reuzenmiereneter of de Myrmecophaga tridactyla wat letterlijk ‘drievingerige miereneter’ betekent. Hij behoort tot de onderorde van de Vermilingua wat dan weer zoveel betekent als ‘wormachtige tong’ en bij de reuzenmiereneter toepasselijk is voor die 60 cm lange, spitse tong waarmee hij in mierennesten wurmt om zijn kostje bij mekaar te likken. Deze 65 woorden om te zeggen waarover ik het niet wil hebben. Ik heb het over ons, de mens, de omnivoor die net nog geen kookboek op de markt bracht met overheerlijke gerechten met als hoofdbestanddeel de mier. Aankijken tegen een wereldbevolking van 9 miljard mensen in 2050 brengt sommige mensen er wellicht toe toch al wat recepten te gaan bedenken zoals ‘Amazonemieren met een pikant jachtsausje’ aangevuld met ‘vuurmierenkroketjes’ en als afsluiter ‘flensjes met honingmieren’. Voor de bewonderaar van de mierenfauna duikt meteen een doemscenario op. Negen miljard hongerige magen? Ok, in het regenwoud van het Braziliaanse Amazonegebied blijkt het droge gewicht van alle daar voorkomende mieren het viervoudige te zijn van alle op het land levende gewervelden en in Finland zouden ze zo’n 10% van de dierlijke biomassa vertegenwoordigen (wie telt dat allemaal na?) – maar 9 miljard miereneters? Dat wordt beslist het einde van een wetenschappelijke discipline! Er zullen 9 miljard mensen zijn maar een zeldzame woekermier of een nog zeldzamere Engelse drentelmier zal je dan nog tevergeefs gaan zoeken. Hopelijk blijven de collecties in onze musea gespaard van de mierenjagers. DE MIER? Uitgestorven in 2050! Om zure oprispingen bij te krijgen. Maar ja, als onze kindjes honger hebben? Altruïstisch als de mieren van nature zijn, zou je misschien mogen verwachten dat ze zich voor het voortbestaan van de mensheid wel willen opofferen. Blijft de vraag of ze echt zullen bijdragen tot de oplossing van het hongerprobleem van de mensheid. Neem nu onze bosslankmier, amper een paar mm groot met enkele tientallen zusters per nest. Je moet al een omvangrijk bos omspitten om voor een tête-à-tête een karig voorgerecht te serveren. Bosmieren dan maar? Als je van zure pickles houdt, kan een groot gezin wel eens een feestje bouwen. Maar op is op – geen tweede oogst. Het ziet er dus weinig hoopvol uit. Nochtans kan je in Colombia van de soort Atta laevigata
op de plaatselijke markt een portie ‘hormigas culonas’ of ‘mieren met een dik achterste’ in je boodschappenmandje leggen. Het zijn de wijfjes van de bladsnijdermieren die na de bruidsvlucht worden verzameld en ja … het zijn dikbillen. Deze bladsnijdermieren zijn bovendien in de
Midden- en Zuid-Amerikaanse landen in de landbouwgebieden een ernstige plaag zodat consumptie ervan meteen een strijd tegen de overlast is. Aziatische landen zoals China, India en Thailand om er maar een paar te noemen, hebben al een lange traditie als entomofagen en naast krekels, sprinkhanen en vette vlinder- en keverlarven doen ze zich daar ook tegoed aan de wevermieren Oecophylla smaragdina. Voor een zoete hap moet je in Down Under zijn. In Australië woelen de Aboriginals sinds mensenheugenis de aarde om, op zoek naar honingpotmieren en ze gaan daarbij wel erg diep. Naar het schijnt is het uitzuigen van hun opgezwollen achterlijf een mierzoete sensatie. Het mag dan in sommige landen al een traditie zijn af en toe een portie mieren op het menu te zetten maar voor 2050 zullen we toch andere voedselbronnen moeten aansnijden. De meesten van ons zullen als knabbel bij het kijken naar een documentaire over mieren trouwens naar de traditionele nootjes en chips grijpen. Of dit een beter alternatief is om 2050 te halen, is maar zeer de vraag.